In 1779 werden de eerste ideeën voor een formele opleiding voor onderwijzers gepubliceerd en werd voorgesteld om oppermeesters' (hoofdonderwijzers) aan te stellen aan enkele goede lagere scholen, die op deze scholen jonge onderwijzers konden opleiden tot het staatsexamen. Sindsdien is er voortdurend discussie over de inrichting van de opleiding en centraal in deze discussie staat de vraag wat de beste balans is tussen het voorbereiden van aanstaande onderwijzers en leraren op de latere praktijk en het theoretisch niveau van de opleiding (Van Essen, 2006). De uitkomst van de discussie is afhankelijk van de invloed en financiële middelen van de partijen die de discussie voeren, zoals maatschappelijke verengingen (bijv. Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in de negentiende eeuw, Beter Onderwijs Nederland nu), inhoudelijke verenigingen (zoals de VELON en VELOV) aan de overheid gerelateerde instellingen (zoals de Onderwijsraad en de HBO-Raad) politieke partijen, deskundigen en de overheid. De uItkomsten van het debat beïnvloeden de structuur en inhoud van de lerarenopleiding en daardoor veranderen de identiteit en het werk van leraren en lerarenopleiders voortdurend. Zoals duidelijk zal worden in het artikel hebben lerarenopleiders als individu en als beroepsgroep, slechts beperkte invloed op de inhoud en de uitkomst van de discussie en is het in toenemende mate de overheid die de ontwikkelingen in de opleiding en het werk van lerarenopleiders bepaalt.